17 mei 2009 (tweede reis)
Geschreven door Henk Oosterwijk.
Datum: 17 mei 2009.
Ik pak de draad weer op in Grossenbrode, waarmee ik het vorige verslag eindigde. Ik kondigde aan dat ik naar Lübeck zou gaan om een plaats te vinden om te overwinteren. In Lübeck lukte dat niet, ik kon er wel in oktober blijven liggen bij de Lübecker Yachtclub in Travemünde. I.v.m. hoge waterstanden door veel oostenwind in de winter wordt elektriciteit op de steigers weggehaald en worden de havens praktisch gesloten. Drijvende steigers zie je er nauwelijks. Toen de havenmeester me een open plaats aanwees, bleek deze tijdens het vaarseizoen gebruikt te worden door ene Walter. Die stond de volgende dag al op de steiger omdat hij op zijn ligplaats bijzondere voorzieningen heeft gemaakt voor zijn invalide vrouw Inge. Hij wilde er zeker van zijn dat er niets beschadigd werd aan zijn voorzieningen. We raakten in gesprek en hij stelde me voor dat hij eens met de voorzitter van de Niendorfer Yachtclub zou praten over overwintering in Niendorf. Ook daar was hij lid en zoals later bleek had hij als handelaar in schepen en scheepsartikelen wel enige invloed in de club. Ik mocht daar vanaf 1 november komen liggen en na een persoonlijk gesprek met de voorzitter werden we het al snel eens over het liggeld. Om een lang verhaal kort te houden, ze hebben me daar werkelijk in de watten gelegd. Het clubrestaurant in de haven werd tot 1 april gepacht door een echtpaar. Ze hielden er i.v.m. hun leeftijd mee op, maar ik heb gedurende mijn hele winterperiode veel contact met hen gehad. Ze belden me als er nog iets op het vuur stond en ik kon er regelmatig voor niets eten. Daarvoor heb ik hun fietsen eens goed onderhanden genomen. Was ook wel nodig en veel technische kennis hadden zij niet. Zo wast de ene hand de ander. Het contact met de havenmeesteres Dorette was ook heel goed. Regelmatig werd ik uitgenodigd voor een etentje bij haar thuis. Ze woont op de bovenverdieping van een huis in Timmendorfer Strand met uitzicht op de prachtige Neustadter Bucht. Timmendorfer Strand ligt op nog geen twee kilometer van Niendorf en is een mondain Kurort met luxe winkels. Elke morgen dronken Dorette en ik koffie in haar havenkantoor en praten wat bij. Voordat ik wegging hadden een groep clubleden nog een ontvangst geregeld waarin ik een mand vol proviand en drank kreeg van de stamgasten. Vanaf 1 november tot 31 maart heb ik namelijk elke woensdagavond meegedaan met de Stammtisch. Dan komen clubleden voor een drankje en een hapje naar het clubhuis en wordt het nieuws doorgenomen. Niendorf is naast een vissershaven een echt dorp, dus de gesprekken waren soms navenant. Maar er werd ook veel over de financiële crisis gesproken.
Op 31 maart kreeg ik de kriebels en om 17.30 uur gooide ik de trossen los. De havenmeesteres en de oude en nieuwe pachters van het clubrestaurant zwaaiden me uit. Ik ben gelijk de nacht doorgevaren en eindigde die tocht na 75 mijlen in Hesnaes in Denemarken. Een prima tocht met een paar hazeslaapjes op rustige stukken vaarwater. De volgende dag kreeg ik bezoek van twee vogeltjes aan boord. Het leken mij een roodborstje en een mus. Die mus kwam steeds op mijn schouder zitten en vloog de kajuit in. Daar warmde hij zich bij de verwarming. Op een gegeven moment vloog hij in de stuurboords slaapruimte onder de kuip, waarin ik mijn zeilen en andere spullen heb liggen. Ik heb hem toen niet meer teruggezien. Na overnacht te hebben in Hesnaes ben ik doorgezeild naar Rodvig en vervolgens naar Dragor. De streepjes in de o moet je er maar weer bijdenken. Mijn Duitse vriend Andreas tipte me over de vissershaven Dragor. Dat is nog geen 12 kilometer van Kopenhagen verwijderd en het is een heel oud en pittoresk plaatsje met prachtige huisjes en omgeving. De pier in Dragor is overigens ooit door Hollanders gebouwd. In Dragor vond ik bij het uitruimen van de stuurboords slaapruimte het dode vogeltje. Dat ontroert toch even. Hij heeft het niet gehaald en wie weet hoe lang hij onderweg is geweest. Vanuit Rodvig ben ik met de bus naar Kopenhagen geweest. Ik heb daar de twee havens bekeken die voor een bezoek in aanmerking kwamen. Uiteindelijk heb ik drie dagen in Kopenhagen gelegen, na een deal met de havenmeester. Wat mij deze keer in Kopenhagen opviel is de verscheidenheid en hoeveelheid fietsen in de stad. Beneden bij de huizen aan de haven waar ik gelegen heb staat het ’s morgens vroeg helemaal vol met allerlei soorten fietsen. Vooral ook die fietsen met een bak ervoor waar de kinderen in kunnen zittten.
Vanaf Kopenhagen heb ik een voor mijn reis zeer gunstige zuidoostelijke wind gehad. Via Espergaerde, Hornbaek, Hallands Väderö, Varberg en Malö Hamn kwam ik terecht in Göteborg, de op een na grootste stad van Zweden. Daar lag ik in een Marina 12 kilometer van het stadscentrum. Net als in Dragor was er ook hier een goede verbinding met het centrum van de stad. Met de tram duurde dat een klein halfuur. Hallands Väderö was trouwens een mooie baai, waar ik met Zweedse Otto aan een betonnen steiger lag. Aan de steiger hingen aan beide zijden autobanden en Otto lag aan de ene kant en ik aan de andere. Ook Otto woonde sinds een jaar op zijn boot, maar werkte nog wel. Als er een belangrijke vergadering was, dan moesten ze hem twee dagen tevoren inseinen en dan hees Otto zich in het nette pak en zorgde dat hij op de zaak was. Voor de rest deed hij alles telefonisch of via email vanaf de boot. Hij had een 45 voet lange Zweedse boot, waarvan het merk mij ontgaan is. We hebben samen gegeten en een glaasje gedronken. Wat mij echt verbaasde is dat Otto zijn boot niet verwarmde. Daar was hij mee opgehouden omdat het veel condens in de boot gaf en omdat hij het temperatuurverschil tussen de kajuit en de kuip niet prettig vond. Hij kleedde zich met vier lagen, dus toen hij bij mij aan boord in de verwarmde kajuit at, moest hij zich eerst van drie lagen kleding ontdoen. En laat het duidelijk zijn, Otto was geen zwerver, maar zo te zien en te horen een heer van stand. Hij vertelde me dat het gedurende de winter soms wel erg koud aan boord geweest was, namelijk zo’n 3 graden Celcius. Maar het was allemaal een kwestie van wennen en goed kleden, zo vond hij. Verder wilde hij leven van de zee en werd er dus veel gevist. Na middernacht ging het in de baai zo te keer dat ik het niet meer vertrouwde en naar buiten voer. Als schipper moet je weten wanneer je in een haven moet blijven, maar zeker ook wanneer je beter uit bent op open water. Ik heb toen de nacht doorgevaren en met harde wind een goede 45 mijlen gezeild. Soms voer de boot 7 knopen en dat is best hard voor zijn 8 meter lengte. Otto zou de volgende dag misschien nog een klein stukje naar het noorden varen, maar daarna weer richting Malmö gaan waar hij een afspraak had later in de week. Dus onze ontmoeting was kort maar krachtig. Een bijzondere kerel, dat wel.
Ik ben een week in Göteborg gebleven. Daar heb ik olie ververst en een roestvrijstalen koker voor het opbergen van het hekanker gemonteerd. Nu hoef ik niet meer in mijn bakskist te duiken om het hekanker te voorschijn te halen. In de haven ontmoette ik meerdere live-aboards, waaronder Zweedse Claes. Hij vertelde me dat deze haven door zo’n 20 live-aboards wordt gebruikt om te overwinteren. En hoe kon het ook anders, Claes is een freelance journalist. Denk even aan al die ontmoetingen met media-mensen tijdens mijn trip over de Oostzee vorig jaar. Claes heeft mij tijdens zijn middagpauze Göteborg laten zien zoals alleen iemand die daar werkt en woont dat kan. Het was weer eens een interessante ontmoeting.
Toen ben ik door het scherengebied verder noordwaarts gegaan. Prachtige fjorden, baaien en eilandjes. Pittoreske vissersdorpjes waar de tijd lijkt te hebben stil gestaan. Maar het is nog heel vroeg in het zeilseizoen, dus de havens waren vaak nog leeg en verlaten. Ik kwam terecht in Skärhamn, Gullholmen, Fjällbacka, Grebbestad en ten slotte in Strömstad aan de Noors/Zweedse grens. In Grebbestad was het ’s ochtends bij vertrek zonnig en helder. Maar zodra ik op weg naar Strömstad buiten kwam was er dichte mist. Een paar honderd meter kon je zien, dus snel de radar aangezet. Die mist heeft zo’n drie volle uren aangehouden. Ik ben op die momenten toch altijd weer heel blij met mijn op Guernsey gekochte radar. Strömstad was mijn laatste Zweedse haven en dat heb ik geweten. In tegenstelling tot mijn ervaringen in de andere havens was deze haven een teleurstelling. Hoefde ik in de andere havens niets te betalen, ook niet voor stroom, omdat het seizoen nog niet was begonnen, in Strömstad durfden ze voor een overnachting 26 euro havengeld te vragen buiten het seizoen. Om even een vergelijking te geven: in Kopenhagen kostte drie dagen 40 euro en in Göteborg kreeg ik zelfs een week voor 45 euro. En de hele nacht was het onrustig in de stad omdat er door jongeren een feest werd gevierd waarbij ze aanhoudend op fluitjes bliezen. De volgende dag dus snel weg daar en op weg naar Noorwegen.
Aanvankelijk had ik nog goede wind, maar na tien mijlen hield de wind er echt helemaal mee op. Toen heb ik maar besloten om van die gelegenheid gebruik te maken om op zeil en motor de Oslofjord over te steken. Is toch even iets meer dan tien mijlen met af en toe druk zeeverkeer van en naar de haven van Oslo. Ik had er nog over gedacht om de 60 mijlen in het fjord af te leggen en naar Oslo te gaan, maar zonder wind heb ik dat maar laten schieten. Is ook nogal een afstand om dan vervolgens in de grote stad te liggen. En je moet ook weer 60 mijlen het fjord uit. Het is trouwens mijn ervaring dat het veel gezelliger in de kleine vissershaventjes is. Aan de overkant van de Oslofjord kwam ik terecht in het liefelijke plaatsje Stavern. Onderweg zag ik mijn eerste dolfijnen op deze trip naar IJsland. Ik denk dat je het tuimelaars noemt. Het waren er twee en ze zwommen even mee. Altijd weer een hartverwarmende ervaring. En ik praat dan ook met ze, net als ik deed bij de Azoren en op de Middellandse Zee.
Ik volgde nu verder de Noorse kust en deed veel mooie haventjes aan. Risor, ankeren bij Lyngor en Stokken, Mandal, Lista en ten slotte mijn eindbestemming in Noorwegen, Egersund. Het ankeren bij Lyngor en Stokken verliep niet goed. Bij Lyngor lag ik aan een meerboei en had ik wegens harde wind en stroming in de baai een hekanker moeten neerlaten. Toen ik na een paar uur het hekanker controleerde bleek deze onwrikbaar vast te zitten. Ik heb hem uiteindelijk toch los gekregen, maar mijn verlangen om in die baai de nacht door te brengen was weg. Ik vertrouwde de bodem niet. Toen ben ik om half acht ’s avonds zeilend de nacht ingegaan en de volgende morgen om zeven uur kwam ik aan bij Stokken, waar ik aan een rots heb vastgemaakt en het hekanker wederom neerliet. Nu had ik echter zoveel zijwind dat het hekanker niet kon houden en de boot met een zwaai tegen de rots opliep. Weer geen situatie om in te berusten en ik heb dus weer losgemaakt en het hekanker opgehaald. Doorgevaren naar Mandal en daar kwam ik om twee uur ’s middags aan. Toen ben ik maar eens gaan slapen, na vers brood gekocht te hebben en wat te hebben gegeten. Met tussenstop in Lista, zoals gezegd ten slotte naar de haven van Egersund.
Ik wist vantevoren dat ik daar misschien wekenlang moest wachten op een gunstige wind voor de overtocht. Het is dan altijd prettig als je wat zielsverwanten ontmoet en met elkaar wat kunt eten en babbelen. Dat werden Zweedse Espen en Anne met hun mooie stalen tweemaster, die op weg waren naar de Lofoten voor een overwintering. En dan nog de Zwitser Rudolf en Duitse Claudia die ook naar de Lofoten onderweg waren met hun motorboot. Maar omdat beide koppels voor reparatie in Egersund lagen hebben we wat dagen met elkaar op kunnen trekken. Interessant is overigens dat Espen en Anne volgend jaar naar IJsland gaan en van daaruit naar Groenland en vervolgens de Noordwestpassage door. Daar is de laatste jaren veel minder ijs en doorvaart is mogelijk. Het blijft echter een riskante route. Het zijn beide outdoor-people. Van beroep houthakkers en de kettingzaag is hen dan ook niet vreemd. Tien jaar geleden is Espen begonnen met zeilen en Anne doet dat nu zo’n vier jaar. Het is een hecht stel en ze hebben de goede mentaliteit voor een lang verblijf op zee. Ik hoop voor hen dat hun avontuur slaagt.
Op zondag 10 mei ben ik de oversteek naar de Shetland eilanden begonnen. Er diende zich een mogelijkheid aan omdat er een hogedrukgebied Tussen Schotland en Noorwegen ontstond en die bleef daar nog een tijdje hangen. Ik verwachtte weinig wind en zou dus regelmatig de motor bij moeten zetten. De afstand tot Lerwick, de hoofstad van de Shetlands, is bijna 250 zeemijlen en daar doe ik minstens 2 1/2 dag over. Weer een mooi avontuur. Uiteindelijk heb ik in een windkracht 5 met hoge golven hoog aan de wind met gemiddeld 3,3 knopen zo’n 100 zeemijlen zeilend afgelegd. Daarna werd het kalmer en uiteindelijk klapperden de zeilen alleen nog maar door de golven die nog niet tot bedaren gekomen waren en de windkracht 1 die was overgebleven. Motor bij dus en die is niet meer uitgeweest tot aankomst in Lerwick. Geeft niets, want de diesel in Noorwegen is extreem goedkoop. Te vergelijken met bij ons de rode diesel, maar in Noorwegen kun je niets anders krijgen. Onderweg kwam een mus zomaar mijn kajuit binnen vliegen. Daar heeft hij een halfuur geslapen en is toen weer naar buiten gegaan. Gelukkig is het dus met hem beter afgelopen dan met de vorige mus.
Bij aankomst in Lerwick werd ik geholpen bij het afmeren door een Duits stel dat ook op weg is naar de Faröer eilanden. Maar het meeste contact heb ik met een Nederlands stel dat over een kleine week de tocht naar het zuiden inzet. Voor hen is Lerwick het noordelijkste punt van hun reis. We eten samen, bezoeken het museum en na het weekend gaan we een auto huren om het eiland te bekijken. Nu ik dit verslag afmaak is het zaterdag 16 mei en het waait loeihard. Twee depressies hebben zich samengevoegd en zorgen voor veel onheil. In deze streken waait het altijd wat harder en zijn de golven hoger en gevaarlijker. Ik moet dus weer wachten op goed weer voor de overtocht naar de Faröer eilanden die op zo’n 250 mijlen hiervandaan liggen. Voorlopig heb ik het goed naar mijn zin in Lerwick met zijn 7000 inwoners. De Oostzee heb ik definitief geestelijk achter me gelaten en de eerste etappe van de reis naar IJsland is geslaagd. Een mooi moment om dit eerste verslag van 2009 aan jullie te versturen. Tot het volgende verslag.
Groeten.
Henk Oosterwijk
a/b Sogno d’Oro